DRAAIORGELS

draaiorgel De Veronica tijdens het Haarlemse Draaiorgelfestival in 2004
draaiorgel De Veronica tijdens het Haarlemse Draaiorgelfestival in 2004

Een draaiorgel is een automatisch spelend pijporgel. Naast orgelpijpen kan een draaiorgel ook andere instrumenten hebben, bijvoorbeeld slagwerk.

 

De pijpen van een draaiorgel zijn meestal van hout, een enkele maal van metaal, meestal zink. De pijpen worden van lucht (bij orgels spreekt men van "wind") voorzien door een blaasbalg. Het draaiorgel is verwant met andere pijporgels, met als grootste verschil dat andere pijporgels door mensenhanden en -voeten worden bediend en het draaiorgel door een bewegend muziekpatroon, meestal een kartonnen draaiorgelboek. De eerste draaiorgels werkten met een houten cilinder met daarop metalen pinnen en bruggen voor de aansturing van de ventielen.


het met de hand draaien van een draaiorgel. (Arnhem, 2006)
het met de hand draaien van een draaiorgel. (Arnhem, 2006)

AANSTURING

In 1892 kreeg de Frans-Italiaanse orgelbouwer Anselmo Gavioli een patent voor het kartonnen orgelboek. Dit systeem werd later gevolgd door papieren of kartonnen rollen. Gavioli's patent maakte gebruik van lamellen (toetsen) die door de gaten in het orgelboek naar boven kwamen en zo kleine ventielen openden om onderdelen van het orgel aan te sturen. Duitse fabrieken ontwikkelden rond 1900 alternatieve systemen om Gavioli's patent te omzeilen. Deze systemen waren gebaseerd op het principe van ontluchting door de gaten in het boek, en de mechanische toetsen waren niet meer nodig. Alle oude draaiorgels werken volgens een van deze systemen.

 

Als nieuwste aanwinst wordt voor de besturing nu ook een computer gebruikt, die wordt aangestuurd met midibestanden. Door het gebruik van midibestanden is nu veel meer mogelijk. Het repertoire van een orgel is nu zeer uitgebreid, omdat men geen grote hoeveelheid orgelboeken meer mee hoeft te nemen. Ook zijn er nu arrangementen mogelijk die veel complexer zijn dan met een boek mogelijk is. De schakeltijd van een door MIDI aangestuurd orgel is zeer kort, waarmee de timing natuurlijker is en de muziek beter klinkt. Als men hetzelfde arrangement zou willen spelen met een boek, zou het boek uit elkaar vallen.

 

Men kan nu vooraf bepalen welke muziek men wil horen en verzoeknummers zijn meteen te programmeren. Het draaiorgel dat met midibestanden werkt heeft dus grote voordelen. Ook andere instrumenten kunnen aangestuurd worden door de midifiles, zoals een percussiegroep en een glockenspiel of xylofoon.

 

Orgelboek
Orgelboek

SOORTEN DRAAIORGELS

Het bekendste soort draaiorgel in Nederland is het grote straatdraaiorgel, dat ook wel een pierement wordt genoemd. Daarnaast kunnen het dansorgel en het kermisorgel als varianten van het draaiorgel beschouwd worden. Het dansorgel is vooral bekend in het zuiden van Nederland, in het noorden is het kermisorgel bekender. In andere Europese landen wordt straatmuziek gemaakt door kleine, draagbare orgels, die tegenwoordig in Nederland "handdraaiorgels" worden genoemd. De laatste jaren ziet men steeds meer van deze kleine orgels in Nederland verschijnen. De meeste van deze orgeltjes worden nu in Duitsland vervaardigd en zijn moderne vormen van de voorlopers van de Nederlandse orgels. Replica's van oude Berlijnse Leierkasten, zoals deze draaiorgeltjes in Duitsland genoemd worden, worden onder andere gemaakt door de Orgelbaumeister Hofbauer uit Göttingen (Dld). Op deze pagina ziet men een afbeelding van een 37-toets Hofbauer-handdraaiorgel, compleet met xylofoon en percussie.

 

WERKING

Door aan een draaiorgel te draaien, gaat het orgel spelen. Als men er een orgelboek inlegt en het klavier sluit, zijn de mechanische luchtkleppen gesloten. Op dat moment is het orgel klaar om te spelen. Als men vervolgens aan het orgelwiel gaat draaien, komt de blaasbalg in beweging. Dit zorgt voor de lucht. De lucht gaat door luchtgeleiders naar het orgelklavier. Doordat er gaatjes in een orgelboek zitten, het draaiprogamma, vallen er kleine spijlen, die in de orgelwereld beter bekendstaan als toetsen, in de gaatjes van het boek. Doordat een toets wegzakt gaat er een pijpje open aan de onderkant, waardoor er lucht kan ontsnappen. Deze luchtstroom wordt naar het juiste instrument geleid. Door de gaatjes in het orgelboek te variëren van lengte, ontsnapt lucht voor een langere of kortere duur. Voor elke toonhoogte en elk instrument worden het tijdstip en de duur van een noot in de muziek via de gaatjes in het papier aangegeven. Wanneer er met de correcte, constante snelheid wordt gedraaid, klinkt het muziekstuk het best.

 

Het draaiwiel is vaak voorzien van een aanhangsel genaamd de druif. Deze moet door een houtbewerker en ijzerman speciaal gemaakt worden. Het specialisme wordt door niemand meer beoefend, op een enkele gespecialiseerde orgelbouwer na. De functie is het bewegen van de blaasbalgen en het orgelboek door het klavier draaien.[1]

 

GESCHIEDENIS

De oorsprong van de draaiorgels ligt vermoedelijk in Italië. De Italiaan Ludovico Gavioli begon omstreeks 1850 in Parijs met het vervaardigen van kleine straatdraaiorgels die zó succesvol waren dat hij als de vader van het moderne draaiorgel beschouwd kan worden. Zijn bedrijf, de firma en na 1905 N.V. Gavioli & Cie, hield het uit tot 1912. Later gingen ook andere Fransen, o.a. Gasparini, Poirot en Limonaire, Belgen en Duitsers deze instrumenten vervaardigen.

 

In 1875 begon de Belg Leon Warnies als eerste een draaiorgelverhuurbedrijf in Amsterdam, waarna er nog velen volgden. Warnies wordt beschouwd als de grondlegger van de typisch Nederlandse straatdraaiorgelcultuur. Zijn nazaten zijn nog steeds actief in de Nederlandse draaiorgelwereld, onder andere in het draaiorgelbedrijf Perlee Orgels te Amsterdam. De Duitser Carl Frei, die in het begin van de 20e eeuw het vak leerde bij Gavioli en later bij de Belgische firma Mortier, vestigde zich in de jaren 1920 te Breda als reparateur, orgelboekenmaker en later ook bouwer van draaiorgels. Hij verbouwde veel oude Franse draaiorgels door de tongwerken te vervangen door eigen fluitregisters, zoals de Bourdon Céleste. Dat laatste register werd typisch voor de straatdraaiorgels en Carl Frei wordt zo ook wel beschouwd als de vader van het Nederlandse straatdraaiorgel. Na ongeveer 1950 begonnen ook andere Nederlanders zich bezig te houden met verbouwingen en nieuwbouw van draaiorgels. Ook de firma Jan van Eijk en Zn uit Terwolde bouwt sinds 1979 draaiorgels. Deze draaiorgels zijn vernoemd naar schilders. bijvoorbeeld: de Frans Hals, de Johannes Vermeer, de Anton Pieck en de Ruisdael.

 

TEGENWOORDIGE TIJD 

Nog altijd zijn draaiorgels op straat te bewonderen. Vooral in Nederland heerst er nog een straatorgelcultuur, maar in zowat heel Europa worden orgelmanifestaties georganiseerd, bijeenkomsten met meerdere draaiorgels. Het Utrechtse Museum Speelklok bezit een groot aantal orgels van diverse soorten. Een van de voornaamste Nederlandstalige verenigingen voor draaiorgels werd in 1954 opgericht, een vereniging van liefhebbers, de Kring van Draaiorgelvrienden (KDV). Er zijn nog ongeveer zestig actieve orgelspelers in Nederland. Op dit moment is 's werelds grootste transportabele draaiorgel de Victory.